Door F. de Vrijer
Bij de feestelijke heropening van het Hoofdgebouw Zeist van Altrecht is het goed om even stil te staan bij de ontstaansgeschiedenis en de verdere geschiedenis tot nu toe.
In 2003 is ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Christelijk Sanatorium een speciale uitgave van het kwartaalblad Seijst van het Zeister Historisch Genootschap uitgegeven en daaruit put ik voor mijn bijdrage van vandaag.De bouwgeschiedenis is beschreven door mevrouw Noor Mens, er is een bijdrage van de heer Pierre Rhoen onder de titel meer hotel dan hospitaal en tenslotte heb ik een selectie van belangrijke data, gebeurtenissen en opmerkingen opgetekend uit de jaarverslagen van 1900-2001.
In 1900 werd een aparte Vereniging tot Christelijke Verzorging van Zenuwlijders in Nederland opgericht, dat zijn mensen met een neurologische aandoening; nu zeggen we overspannen mensen. Men was van mening dat deze zenuwlijders niet thuis hoorden in psychiatrische ziekenhuizen, zoals bijvoorbeeld Veldwijk in Ermelo, waar mensen gedwongen werden opgenomen.
In 1902 maken Dr. S.R. Hermanides (de latere Geneesheer-Directeur) en de architect E.G. Wentink, een rondreis langs Zwitserse en Duitse instellingen voor zenuwlijders om advies te kunnen geven over een soortgelijke inrichting in Nederland. De meeste van de bezochte instellingen waren in fraaie villa’s ondergebracht en lagen in een landschappelijk aantrekkelijke omgeving, bos- en tuinbouwgrond, weides en bouwland hoorden in de nabijheid te zijn, want het landschap diende niet allen om erin te wandelen, maar ook voor landarbeid. Indien mogelijk was een eigen melkerij aan te bevelen. De nabijheid van een stad was ook aan te bevelen, het vergemakkelijkte de aansluiting op nutsvoorzieningen, het maakte de kerkgang eenvoudiger en de stad bood de patiënten de gelegenheid tot vertier. De verpleegprijs hing net als in hotels af van de grootte en ligging van de kamers. Het leek erop dat er veel geld te verdienen was.
Over het gebouw werd opgemerkt: ”Het gebouw ziet er aangenaam uit, niet somber, de stijl zij vlug. Zijn aanblik wekke de gedachte: ‘hier zou ik wenschen verpleegd te worden”. De entree zij lachend. De kamers ontvangen veel licht en hebben zoveel mogelijk balkons. Een groote ruime veranda bestrijke de zuidzijde, of zuid-oost of zuid-west-zijde van het gebouw naar zijne ligging met betrekking tot den windstreek.
Tijdens hun rondreis merkten ze dat er weinig concensus bestond over de therapeutische eisen, maar Dr. Hermanides vond dat de patiënten hun ziekte moesten vergeten en dat zou onder meer kunnen door het aanbrengen van spreuken op de wanden zoals: Het is verboden over ziekten te spreken, ziekten bestaan niet, daar zijn welverschillende graden van gezondheid en er bestaat gene ongeluk, er bestaan verschillende graden van geluk en er bestaat geen slecht weer, maar verschillende soorten van goed weer. Ik heb nooit gelezen dat dergelijke spreuken echt zijn aangebracht.
Verder was hij van mening dat: de pessimisten – en dat zijn veel zenuwlijders – dienen optimistisch geleid te worden.
Zijn rapportage wordt besloten met: ‘dat het niet onverschillig is voor het succes onzer onderneming, welke naam de Stichting zal dragen. Sanatorium lacht mij het meest toe, bijvoorbeeld Christelijk Sanatorium voor Zenuwlijders’.
Op 7 juni 1903 opende het Christelijk Sanatorium haar deuren. Architect E.G. Wentink zette de toon met zijn luxe architectuur. Er werd kleinschalig begonnen, het hoofdgebouw, een badhuis, een keukengebouw en drie villa’s voor verpleegden en een villa voor de geneesheer-directeur, daarbij zou verdere uitbreiding goed mogelijk zijn, maar ook dat in de paviljoens verschillende categorieën en klasse van patiënten konden worden ondergebracht. Daarbij een terrein met 60 hectare dennenbos, het bos werd doorsneden door wandelpaden, hetgeen een heilzame werking op de geestesgesteldheid van de patiënten zou hebben.
Ik geef nu enkele grote citaten uit het verhaal van mevrouw Noor Mens over het hoofdgebouw, want daarom gaat het vandaag. Wanneer u dit een beetje in het hoofd houdt, ziet u bij de rondleiding al snel de verschillen.
In 1903 bestaat het hoofdgebouw uit een middendeel waarin zich op de begane grond een hal, een trappenhuis en twee ontvangstkamers bevinden. Aan de ene zijde van dit middendeel bevindt zich een grote eetzaal, aan de andere zijde een conversatiezaal, beide met veranda’s aan de voorzijde. Aan de achterzijde liggen aan een brede gang de vertrekken voor de artsen en administratie. Op de eerste verdieping bevindt zich in het midden een grote recreatiezaal en in de ene vleugel de kamers voor de vrouwelijke en aan de andere zijde voor de mannelijke patiënten tweede klasse. De kamers hebben aan de voorzijde loggia’s. Aan de achterzijde liggen de kamers voor de verpleegsters, theekeukens, garderobes en linnenkamers. De tweede verdieping is tijdelijk ingericht voor derde klasse patiënten. Na uitbreiding van het complex zou deze verdieping voor observatie van tweede en derde klasse patiënten gebruikt gaan worden. Ook hier liggen de patiëntenkamers aan de voorzijde en de dienstvertrekken aan de achterzijde. De zolderverdieping is ingericht voor personeel en opslag.
Aan de oostzijde en aan de westzijde van het hoofdgebouw liggen een villa voor respectievelijk dames en heren eerste klasse. De beide villa’s zijn verbonden met het hoofdgebouw door middel van een gebogen en overdekte wandelgang. Deze gang is open aan de zuidzijde en gesloten aan de noordzijde. Beide villa’s zijn gespiegeld ten opzichte van elkaar en hebben op de begane grond een salon en suite, een serre en een veranda en twee patiëntenkamers. Op de verdieping bevinden zich vijf patiëntenkamers, een theekeuken, garderobes en een kamer voor de verpleegster.
Wat verder verwijderd van het hoofdgebouw bevindt zich nog een vrijstaand paviljoen voor vrouwen derde klasse. Dit paviljoen bestaat uit drie gezelschapskamers, twee eenpersoonskamers, de vertrekken van de hoofdverpleegster en enkele dienstvertrekken op de begane grond en op de verdieping drie vierpersoonskamers, vijf eenpersoonskamers en een kamer voor de verpleegster. Op de zolder bevinden zich dienstbodekamers en een strijk- en mangelkamer.
Vanuit het hoofdgebouw komt men vanuit het centrale trappenhuis via een tien meter lange gang in het badhuis. Hierin bevinden zich onder meer een grote zaal voor verschillende geneeskundige baden en douches en vier kamers met kuipbaden. Het keukengebouw is eveneens via een gang met de achterzijde van het hoofdgebouw verbonden. Voor aan het terrein ligt de villa van de geneesheer-directeur. Het gehele complex kon 60 patiënten huisvesten.
In 1904 vond al de eerste uitbreiding van het complex plaats. En een toenemende vraag naar verpleegruimte werd vlak voor de Tweede Wereldoorlog opgelost door de bouw van een nieuw paviljoen met een capaciteit van 40 bedden. Ook werd toen eindelijk de kapel gebouwd die al jarenlang op het verlanglijstje stond van de vereniging, dit alles onder architectuur van Van Velze Oskam. In de geest van dat gebouw dacht men ook aan verder noodzakelijke uitbreidingen die echter door de oorlog werden verstoord. Tijdens de oorlog werd het sanatorium ontruimd en gesloten. De gebouwen zijn vrijwel onbeschadigd uit de oorlog gekomen.
In het jaarverslag van 1951 werd bericht: ‘wij hebben voor de oorlog en direct daarna de gebouwen zoveel doenlijk gerestaureerd; serres waren vernieuwd, het hele badhuis was gemoderniseerd, grote plantenkassen gebouwd. Doch het hoofdgebouw was toch niet wat het zijn moest. Men moest het doen zonder lift, met een verouderde verwarming, al te beperkte en stijve personeelsruimte; geen eigen leslokaal meer; werktherapie en onderwijs in één kamer; directeur en dokters klein behuisd in schaars verlichte vertrekken; tekort aan onderzoeksruimte.’ Het hoofdgebouw werd geheel verbouwd, gemoderniseerd en uitgebreid. Leo G. Visser, een architect gevestigd in Zeist, maakte hiervoor in de jaren 1951-1952 het ontwerp dat in de daaropvolgende jaren werd uitgevoerd en aan het hoofdgebouw een totaal nieuw uiterlijk gaf.´
In de jaren 60 van de vorige eeuw ontstonden grote plannen tot herstructurering en uitbreiding van het sanatorium. Er werd een bouwteam, bestaande uit directie, Raadgevend Efficiency Bureau Bosboom en Hegener en Architectenbureau E. Reitsma, ingesteld dat moest onderzoeken waar voor deze tijd behoefte aan was. Belangrijkste uitgangspunten van de plannen waren dat het hoofdgebouw als klasse-afdeling gehandhaafd zou blijven en nieuwe gebouwen gerealiseerd zouden worden voor de huisvesting van het personeel en voor geestelijk gestoorde bejaarden. Het bouwteam bezocht daarvoor verschillende instellingen in Nederland en Engeland. Vooral bij de bezoeken aan de Engelse ziekenhuizen werd veel aandacht besteed aan de wijze waarop integratie van intramurale en extramurale zorg aan geestelijk gestoorde bejaarden tot stand was gekomen. Nog in hetzelfde jaar was een programma van eisen opgesteld voor een leerlingenflat, een geriatrische afdeling en een dienstgebouw. Al begin 1969 werden de schetsplannen aan de ziekenhuiscommissie ter goedkeuring voorgelegd en in 1972 kon met de uitvoering van de gebouwen worden gestart.
Langzamerhand was er van de oorspronkelijke opzet weinig meer over. Overal op het terrein waren in de loop van de tijd gebouwtjes bijgebouwd, andere werden afgebroken of uitgebreid. Daar kwam nog bij dat geen enkele instelling in de jaren tachtig en negentig ontsnapte aan het integratiebeleid waarbij uiteindelijk alle patiënten voor wie dat haalbaar was, overgeheveld werden naar de stad. Waar deze substitutie voltooid was, liet ze de terreinen van de klassieke gestichten vaak deels leeg achter. Herstructurering bleek vaak noodzakelijk. Complexen als het Christelijk Sanatorium blijken echter bijzonder geschikt voor de verpleging van bijzondere patiëntengroepen die langdurige zorg nodig hebben.
En nu, 2013, is het hoofdgebouw, onder architectuur van Rik Lagerwaard weer gerestaureerd en het is de moeite waard om er een kijkje te nemen.