Door: Brita Pilger
Het Patijnpark, dat vroeger ook het Patijndorp werd genoemd is een sociaal woningbouwproject uit 1920 en staat op de gemeentelijke monumentenlijst. De wijk is stedenbouwkundig van belang omdat het voor Zeist het grootste voorbeeld is van sociale woningbouw volgens de principes van de Engelse tuindorpen.
In 1920 kocht burgemeester Johan Jacob Clotterbooke Patijn van Kloetingevan de gemeente Zeist een stuk grond, gelegen tussen de Utrechtseweg en de Panweg. Deze grond maakte deel uit van zijn buitenplaats Veldheim. Nadat de gemeente enkele straten had aangelegd verkocht de gemeente de grond door aan woningbouwvereniging Boschwijck die aan architect J.M. Paap de opdracht gaf 79 woonhuizen te bouwen.
De bouw verliep niet zonder slag of stoot: in het oorspronkelijke ontwerp kwamen acht woningtypes voor, maar door financiële tegenvallers werd dat tot zes verminderd. Ook op ornamenten werd bezuinigd, maar de oud Hollandse stijlkenmerken zoals twee- of driedelige vensters met bovenlichten en halve luiken werden wel uitgevoerd.
De financiële problemen kwamen vooral doordat de aannemer de lonen van de bouwvakkers zo laag mogelijk wilde houden, tot ongenoegen van de arbeiders, die de bouw zelf gingen saboteren. Schoorstenen werden dichtgegooid, ramen werden vernield en de huizen werden slordig afgewerkt. Dit moest natuurlijk vergoed worden en nadat loonsverhoging na deze acties onvermijdelijk was geworden, bleek de uiteindelijke bouwsom met fl. 37.957,59 gulden ruimschoots overschreden. De architect bleef tijdens de bouw laconiek: alles komt in orde, zo verzekerde hij de verontruste hoofdopzichter van de Dienst Bouw en Woningtoezicht voortdurend. En dat was ook zo, want in 1922 konden de eerste huizen worden betrokken.
De voorlopige huur bedroeg fl. 5,50 gulden per week en dat was volgens de secretaris van het bestuur van ‘Boschwijck” dusdanig hoog dat ‘binnenkort reeds de 6e woning zijn tweeden huurder zal hebben’.
Voor wie waren deze huizen gebouwd?
Uit de huurderslijst van de eerste bewoners blijkt dat zij behoorden tot de ruggengraat van de samenleving met beroepen als onderwijzer, tuinman, sergeant, kleermaker, zilversmid, verpleegster, metselaar en brievenbesteller. Over het algemeen hadden zij gezinnen met twee tot vier kinderen, een enkeling zes.
Het huurreglement was behoorlijk streng. Het Bestuur van de woningbouwvereniging moest voor van alles en nog wat toestemming geven. Voor een nering of bedrijf, voor het houden van varkens of ander viervoetig vee, voor het aanbrengen van veranderingen. Het was verboden kostgangers te nemen, wasgoed buiten de voorgevel te hangen en bij regen de ramen open te houden. Dit alles kon tussen zonsopgang en zonsondergang voortdurend door het Bestuur worden gecontroleerd, zonder waarschuwing vooraf.
De straten kregen de namen van dichters, maar ook van bekende Zeister gemeentebestuurders. Uiteraard de Burgemeester Patijnlaan, de Van der Merschlaan, een wethouder, de Van der Heijdenlaan, gemeentesecretaris en Egelinglaan, wethouder Guldensteeden Egeling.
De Ds. Nahuyslaan is na een verzoekschrift van tientallen inwoners aan de gemeente zo genoemd om de dominee te eren die zich 45 jaar, aldus de verzoekers, aan de geestelijke belangen van Zeist heeft gewijd.
Het Patijnpark was, zoals veel nieuwbouwwijken, een kinderrijke buurt. En zoals dat in het verzuilde Nederland gebruikelijk was richtte elke levensbeschouwing z’n eigen school op. Een protestants/christelijke school aan de Nicolaas Beetslaan, een protestants/christelijke school aan de Egelinglaan, een gereformeerde school aan het Jacob van Lennepplein, een neutrale fröbelschool aan de Van der Merschlaan, een openbare school aan de Burgemeester Patijnlaan.
Buurtvereniging Patijnpark en omgeving is opgericht in 1928. Het zogeheten rayon bestond uit 23 lanen plus het Jacob van Lennepplein. Hoog op de agenda stond de wens een hulppostkantoor in de wijk te krijgen, maar de directeur van het hoofdpostkantoor op Het Rond wilde niet verder gaan dan een postagentschap, wat tot 1937 op zich liet wachten.
Belangrijke wensen waren ook dat de bus naar Utrecht door de wijk
zou komen te rijden en dat de afwatering van de lanen die regelmatig overstroomden werd verbeterd. Ook wilde het bestuur elke week een concert in de muziektent, een verenigingsblad en een jaarlijkse sinterklaasviering. Op het gemeentelijke Speelveld aan de Nicolaas Beetslaan werden door de vereniging korf- en voetbalwedstrijden tussen de buurtscholen op touw gezet: het bestuur oordeelde dat de sportieve krachtmetingen een goede bestemming waren voor het nieuwe Speelveld die meteen opvoedend werkten.
Het tienjarig jubileum werd uitbundig gevierd. De burgemeester verklaarde bereid te zijn het Ere-Lustrum Comité voor te zitten waaruit maar weer eens bleek hoezeer de gemeente het werk van de vereniging op waarde wist te schatten. Alles werd uit de kast gehaald om de Buurtvereniging Patijnpark flink op de kaart te zetten, een hele feestweek lang. Van kinderspelen zoals turfrapen, wasch ophangen en hinken-met-ei-op-lepel, bloempotlopen en pop-aankleden tot concerten in de muziektent, filmvoorstellingen, bloemencorso en lampionoptochten. En afsluitend een daverend vuurwerk.
Op 8 en 9 september 1945 waren de feestelijkheden voor de viering van de bevrijding aanmerkelijk soberder. Zaterdag was voor de kinderen met de bekende spelen en een gekostumeerde optocht, zondag volksspelen voor volwassenen. Volgens het Zeister Nieuwsblad was de sfeer echter niet om over naar huis te schrijven. De verslaggever noteerde dat het feest uitsluitend voor de Patijnparkers was, de omwonenden mochten zelfs niet kijken, laat staan meedoen. Wat de stemming nog meer drukte was de aanwezigheid van uitsmijters, een storende factor in het feestvieren, aldus de krant. Het verslag eindigt met de wat tegenstrijdige conclusie dat het al en al toch een goed georganiseerd en geslaagd feest was.
In 1966 besloot de gemeente de hele wijk grondig te moderniseren. Raadsleden spraken hun waardering uit dat het bestuur van de Stichting Centraal Wonen, de opvolger van woningbouwvereniging Boschwijck, “de restauratie met krachtige hand aanpakte en een goede opvatting heeft omtrent het beheer van dit waardevolle bezit”.
Twaalf huurders waren een andere mening toegedaan. In een verzoekschrift aan de Stichting, met een afschrift aan de gemeenteraad, protesteerden ze tegen het veranderen van de kamers en suite in een zogenaamde Engelse kamer, tegen de
aanschaf van een nieuwe haard, tegen het wegbreken van de kastenwand met schoorsteen en tegen het plaatsen van dakkapellen. Het verblijf in een van de acht tijdelijke woningen én alle bijkomende kosten, zoals nieuwe vloerbedekking, wensten de ondertekenaars gecompenseerd te zien. Bovendien zouden de huren worden verhoogd tot fl. 67,60 gulden en fl.81,60 gulden per maand en dus niet meer per week worden geïnd, terwijl de meeste bewoners een weekloon ontvingen. Uiteindelijk kregen de bewoners enige inspraak in de verbouwing, maar voor hun financiële aanspraken werden ze naar de Gemeentelijke Sociale Dienst verwezen.
Het park op het Jacob van Lennepplein rondom de muziektent was oorspronkelijk de weidse tuin van een nog steeds bestaande negentiende-eeuwse boswachterswoning. De tent was een initiatief van bewoners van de Joost van den Vondellaan, die met hun Commissie tot Stichting eener Muziektent aan het Jacob van Lennepplein duizend gulden wist te verzamelen als tegemoetkoming in de onkosten voor de gemeente. De gemeente dacht dat de wijk door het podium aantrekkelijker werd en zodoende de verkoop van bouwkavels zou stimuleren. Op 23 mei 1928 werd de tent door het Koninklijk Zeister Harmonie Gezelschap feestelijk geopend met als speciale genodigden de besturen van alle Zeister muziekverenigingen en de leden van de gemeenteraad.
De muziekverenigingen maakten tot de oorlog veel gebruik van de muziektent, ondanks de slechte akoestiek. Op 21 augustus 1946 werd de tent weer in gebruik genomen met een concert van Muziekvereniging Voortwaarts. Na verloop van tijd kwamen er steeds minder toehoorders. In 1963 schreef de voorzitter van de Federatie van Zeister Muziekverenigingen de gemeente: “ De belangstelling voor de concerten in de muziektent is de laatste jaren zeer gering geweest. Van de weinige belangstellenden, voornamelijk baldadige jongelui, werd bovendien erg veel last ondervonden. Dit, naast de slechte akoestiek en waarschijnlijk mindere interesse van de bewoners in deze sector van Zeist, maakten dat bij onze federatie aangesloten verenigingen er steeds minder voor voelden om te concerteren op het Jacob van Lennepplein. Wij mogen derhalve aannemen dat het verdwijnen van deze muziektent slechts door enkelen zal worden betreurd en dat voor het stimuleren van het Zeister muziekleven in het algemeen deze tent beslist niet onmisbaar is”. Na het concert op 12 juni 1964 door St. Cecilia werd het stil op het Jacob van Lennepplein. Enkele maanden later brak de gemeente de tent af. Jaren later kwam op de het plein een jeu-de-boulesbaantje. Nu staat er een lichtsculptuur van Ton Zwerver.
In 1933 plaatste de PTT de eerste `spreekcellen`, later sprak men van telefooncellen, in Zeist. Een ervan kwam op het Jacob van Lennepplein, een aanwinst voor de buurt. Omdat er onenigheid tussen de PTT en de gemeente was over het schoonmaken van de cellen, werd de cel pas op 26 maart 1934 in gebruik genomen. Nu zijn de telefooncellen verleden tijd, net als de muziektent, de kamers en suite, de ondergelopen straten en de Buurtvereniging Patijnpark en omstreken. De bewoners blijven.