Door R.P.M. Rhoen
Het onstaan van een dorp gaat over Austerlitz.
In 1804 besloot de Franse luitenant-generaal Marmont (1774-1852), opperbevelhebber van het Frans-Bataafse leger, op de heide ten oosten van Zeist en ten noorden van Driebergen een militair kamp voor ongeveer 18.000 manschappen in te richten. Op de uitgestrekte heide achter Zeist wilde Marmont zijn leger oefenen in de oorlogsvoering. Van medio mei tot eind juni werd er gewerkt om het kamp in gereedheid te brengen. Op 14 juli werd de eerste manoeuvre gehouden, waaraan tienduizend manschappen deelnamen. In die zomer werden onder grote publieke belangstelling meerdere grote manoeuvres gehouden. De laatste was op 12 oktober. Maar er werd voornamelijk op kleinere schaal in theoretische en tactische oorlogsvoering geoefend.
In verband met de naderende winter werd het kamp eind oktober ontruimd. Het jaar daarna werd het kamp opnieuw in gebruik genomen. In mei 1805 arriveerden de Franse en Bataafse troepen weer. Het verblijf was slechts van korte duur. In verband met de oorlog tegen Engeland verlieten zij nog voor augustus het kamp. Op 16 juli was het laatste grote manoeuvre gehouden.
Marmont wilde een blijvend monument oprichten. Hij koos voor een aarde piramide. Op 10 september 1804 begon men met de werkzaamheden, die tot 7 oktober duurde. Op zondag 12 oktober werd het nieuwe monument met een groot feest ingewijd.
Het door Marmont opgerichte monument staat bekend als de Pyramide van Austerlitz. Deze benaming geeft vaak aanleiding tot verwarring. Zo kwam koningin Emma in 1929 in het dorp terecht, terwijl zij de Pyramide wilde bezoeken.
Het Kamp van Zeist van Marmont strekte zich over verschillende gemeenten uit. Voor de bouw van de Pyramide is een plek binnen de grenzen van het kamp gekozen, waarschijnlijk was dat het hoogste punt waardoor de Pyramide in het toenmalige kale landschap goed zichtbaar zou zijn, op grondgebied van Woudenberg.
Koning Lodewijk (1806-1810) is de naamgever van Austerlitz. In 1806 vaardigde hij een decreet uit, waarbij hij de bij het kamp gelegen buurtschappen Petitville, Marmontville en Bois-en-ville en de Pyramide met Marmonthoeve (‘la petite colonie’) samenvoegde onder de naam Austerlitz. Hij had grootse plannen, zoals de aanleg van een kanaal.
Koning Lodewijk had de intentie het Kamp van Zeist in stand te houden. In 1808 zag hij in dat dat onmogelijk was en werd het kamp opgeheven. En in 1811 kwam er een eind aan de zelfstandigheid van Austerlitz als gemeente. Het dorp met zijn 235 inwoners werd bij Zeist gevoegd. In het kadaster werd de naam nog lang gebruikt voor aanduiding van sectie D en in het bevolkingsregister als wijkaanduiding.
De oprichting van het kamp in 1804 zorgde voor een grote toeloop van marketenters, wasvrouwen en marskramers, waarvan een aantal er zich permanent vestigde. Na het vertrek van de soldaten viel er voor hen niet veel meer te verdienen en vervielen zij tot armoede. Het aantal armen werd nog groter doordat arme gezinnen die elders niet meer terecht konden, zich op de heide bij Austerlitz vestigden. In die jaren was Austerlitz ‘eene onaangename en vergeten plaats’.
Het is niet dat zij aan hun lot werden overgelaten. F.A. Hubert (circa 1781-?) vestigde zich in 1811 in Austerlitz. Hij heeft verschillende pogingen ondernomen – zoals heide-ontginning, bebossing, oprichting van een spinnerij en een pottenbakkerij –om de situatie van de dorpsbewoners te verbeteren. In 1836 verkocht hij zijn bezittingen aan J.B. Stoop (1781-1856). Deze ging verder met de bebossing, hetgeen een risicovolle investering kon zijn, en bevorderde daarmee de werkgelegenheid. Stoop had maar één dochter, Anna Aleida Stoop (1812-1885). Deze was getrouwd met A.J. de Beaufort (1797-1866). De Beaufort zette zich in voor een zelfstandige NH-gemeente te Austerlitz. Hij zag zijn poging in 1864 met succes bekroond. Hij schonk de gemeente een kerkgebouw aan de Woudenbergseweg. De nakomelingen van het echtpaar De Beaufort-Stoop bleven betrokken bij het wel en wee van Austerlitz. ‘Freule Annie’ de Beaufort (1880-1971) was de meest markante en met haar overlijden werd een periode van patronage afgesloten.
Behalve Hubert, Stoop en de familie De Beaufort hebben ook andere Austerlitzers zich ingezet voor de belangen van de bewoners van hun dorp en zich ingespannen om hun lot te verbeteren. Voor de ontwikkeling van de bevolking is het belangrijk dat de kinderen schoolonderwijs krijgen. Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1801) werd in 1801 de eerste schoolwet aangenomen. Austerlitz kreeg pas in 1844 – met steun van Stoop – een eigen lagere school. Tot onderwijzer werd I.J. Gramser (1816-1891) benoemd. In dat jaar waren er ongeveer negentig schoolgaande kinderen. Behalve op de dagschool gaf hij ook les op de avondschool en op zondag gaf hij godsdienstonderwijs. In 1881 ging meester Gramser met pensioen. Naast zijn onderwijstaak zag hij nog kans om op kerkelijk gebied actief te zijn.
De volgende persoon die genoemd mag worden is A. Ansink (1861-1952), onderwijzer te Austerlitz van 1880 tot 1925. Hij was een schoonzoon van Gramser. Hij was actief binnen de NH-gemeente – hij bekleedde de functies van notabele, ouderling en diaken – en stimuleerde het verenigingsleven. Aan het eind van de 19e eeuw waren verenigingen er vooral op gericht om de kleine middenstand en de arbeidersklasse op een hoger beschavingsniveau te brengen. Ansink was bestuurslid van de ‘Vereeniging tot bestrijding van drankmisbruik vooral op den Zondag’ (opgericht 1887), de zangvereniging ‘Het Heidebloempje’ (opgericht 1894), het ziekenfonds te Austerlitz ‘Draagt elkanders lasten’ (opgericht 1905), medeoprichter, het fanfare-corps ‘Erica’ (opgericht 1906), medeoprichter, en de geitenfokvereniging ‘Austerlitz’ (opgericht 1906), oprichter.
De derde naam die genoemd moet worden, is die van de socialist D.J. van Nieuwenhuizen (1873-1952). Namens de SDAP zat hij van 1913 tot 1939 in de gemeenteraad. Van 1935 tot 1939 was hij wethouder. Verder was hij van 1933 tot 1938 lid van de Provinciale Staten. Deze eenvoudige schoenmaker verwierf in het dorp de eervolle bijnaam van ‘burgemeester van Austerlitz’. Hij was medeoprichter en bestuurslid van het ziekenfonds ‘Draagt elkanders lasten’ (opgericht 1905), het fanfarecorps ‘Erica’ (opgericht 1906) en van de ‘Floraliavereniging’ (1935).
Aan het eind van de negentiende eeuw kende Austerlitz veel werkloosheid. Of de arbeiders moesten ver van huis om de kost te verdienen. Rutger Loenen (1999) beschreef deze situatie als volgt: ‘Austerlitz was een arm dorp van bouwvakkers. Zij waren vaak de hele week van huis en als ze thuis waren, waren ze dronken. Er was veel inteelt en prostitutie. De jonge, meestal ongeletterde meisjes werkten vaak als dienstbode in de Zeister villa’s. Ze spraken plat. Het deftige Zeist keek daarop neer. En in die tijd deed Ds. M.B. Barendrecht (1874-1954) zijn intrede in Austerlitz. Hij was er predikant van 1899 tot 1939. Ds. Barendrecht had veel belangstelling voor het jeugdwerk. Hij was voorzitter van de Jongelingsvereniging ‘Emanuël’ (opgericht 1903). Met financiële steun van de familie De Beaufort richtte hij de Protestantse Bewaarschool op. Onder zijn voorzitterschap van de Commissie tot wering van schoolverzuim werd het schoolverzuim krachtig aangepakt.
Hun werk werd voortgezet door de vereniging ‘Austerlitz Belang’. Deze belangenverening werd op 10 november 1945 opgericht. Zij heeft in haar ruim 65-jarig bestaan veel kunnen realiseren en is gesprekspartner voor de gemeente Zeist. Op initiatief van Austerlitz Belang vierde Austerlitz in 2004 op grootse wijze zijn 200-jarig bestaan. Misschien om de eigen geschiedenis te benadrukken. Daarin ligt waarschijnlijk ook de reden dat Austerlitz met zijn ruim 1500 inwoners bij het begin van het jaar 2000 zich voor enkele dagen onafhankelijk van Zeist verklaarde.