Door R.P.M. Rhoen
In de voorbije 150 jaar hebben wel meer dan honderd letterkundigen in Zeist gewoond. Slechts van enkelen was het de geboorteplaats. Een van hen, misschien wel de bekendste door zijn versregels:
Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan
uit zijn gedicht Herinnering aan Holland (1936), is Hendrik Marsman. In het gezin Marsman en door zijn vrienden werd hij Henny genoemd.
Hij werd in Zeist geboren op 30 september 1899. Zijn ouders, Jan Frederik Marsman en Maria Adriana Johanna van Wijk hadden een boekwinkel in de 2e Dorpsstraat 48. Hendrik was de oudste van de drie kinderen. Na hem werden nog geboren: Teunis Frederik (Frits) (1902) en Johan Gerard (Joop) (1905). In 1905 verhuisde de familie Marsman naar het nieuwe winkelpand op nummer 34.
Hendrik had een zwakke gezondheid. Rond zijn zesde jaar lag hij vier maanden in het ziekenhuis en in 1918 is hij ook een hele tijd ernstig ziek geweest. Om te herstellen mocht hij toen in de tuin van ‘Beek en Royen’ liggen.
De kleine Hendrik was een driftig en agressief kereltje. Hij haalde veel kwajongensstreken uit, zoals steentjes gooien in de blaasinstrumenten van de straatmuzikanten en belletje trekken. Als kind was het een treiteraar. In de tijd dat hij in Utrecht naar school ging, had de conducteur van de tramlijn Zeist-Utrecht een hekel aan hem. Vloeken schijnt hij als de beste gekund te hebben.
In zijn jongensjaren sportte hij veel. Voetballen en tennissen hadden zijn voorkeur. Zijn vader trok er met zijn jongens op uit om te gaan kamperen. In 1913 liep de nog jonge Hendrik mee in een historische optocht die toen in Zeist gehouden werd.
Vanaf 1906 bezocht hij de lagere school van de Evangelische Broedergemeente op het Broederplein. Na de lagere school ging hij naar de Rijks H.B.S. aan de Kruisstraat in Utrecht, waar hij in 1919 het einddiploma behaalde. Om toegelaten te worden tot de studie rechten moest hij eerst het staatsexamen gymnasium afleggen. Dat deed hij in 1922. Hij begon zijn studie aan de universiteit van Leiden, waar hij in 1924 het kandidaatsexamen rechten deed, en zette daarna zijn studie voort aan de universiteit van Utrecht. In 1928 studeerde hij daar af. Het jaar daarop vestigde hij zich als advocaat in Utrecht.
In dat jaar, 1929, trouwde hij op 18 december met Rina Louisa (Rien) Barendregt. Op 21 november was hij al in Utrecht gaan wonen. Hij woonde tot die tijd nog bij zijn ouders met uitzondering van twee periodes tussen oktober 1921 en juni 1923, waarin hij in Noordwijk verbleef. Het is in die tijd dat hij aan een vriend schreef: ‘Ik houd niet van Leiden … maar mijn God: alles beter dan Zeist.’ Zijn ouders waren intussen in 1921 naar de Wilhelminalaan 3 verhuisd, waar zijn moeder een pension hield.
Marsman was van huis uit Nederlands-hervormd, maar al vroeg worstelde hij met zijn geloof. Hij voelde zich een tijdlang sterk aangetrokken tot de katholieke kerk. Een anekdote vertelt dat Anthonie Donker (pseudoniem van N.A. Donkersloot) in die periode tegen hem zei: ‘Jij wordt nooit katholiek!’ Waarop Marsman tegenstribbelend vroeg: ‘En waarom niet?’ Donker antwoordde daarop: ‘Het zou te lang duren voor je paus was!’
Op de H.B.S. raakte Marsman bevriend met Arthur Lehning (1899-2000). Op de lagere school in Zeist zaten ze in dezelfde klas, maar waren nooit vrienden geworden. Beiden waren zeer geïnteresseerd in literatuur en Lehning heeft hem geholpen bij de uitgave van zijn eerste gedichtenbundel in 1921 en bij de uitgave in 1923 van de gedichtenbundel Verzen. In 1929 schreef hij twee gedichten als herinnering aan de overleden moeder van Arthur Lehning. Tot aan de dood van Marsman in 1940 hebben zij contact met elkaar gehouden.
Een andere vriend van Marsman in Zeist was de dichter en schrijver Roel Houwink (1899-1987). Zij leerden elkaar in 1920 kennen.
Beiden vormden in 1925 de redactie van het literaire tijdschrift De Vrije Bladen. Deze vriendschap heeft een jaar of zeven standgehouden. Een vriendin van Marsman, die hem ook inspireerde tot het schrijven van de gedichten: De blauwe tocht (1921) en Smaragd (1922), was Nell van Nie (1897-1990), die in 1926 met Houwink trouwde.
Aan de 2e Hogeweg woonde de jonge componist Willem Pijper (1894-1947). Marsman maakte met hem in 1918 kennis. Hij droeg aan hem zijn gedicht Nacht op.
Om gezondheidsredenen, maar ook omdat hij moeilijk met andere mensen kon omgaan, heeft hij zich in 1933 uit de advocatuur teruggetrokken. Hij maakte verschillende buitenlandse reizen en in 1936 besloot hij zich in het buitenland te vestigen, vanaf oktober 1938 in Frankrijk.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wilde hij samen met zijn vrouw vanuit Frankrijk via Engeland naar Zuid-Afrika uitwijken. Op de boot ‘Berenice’, waarmee hij vanuit Bordeaux naar Engeland op weg was, deed zich in de Golf van Biskaje op 21 juni 1940 een ontploffing – waarschijnlijk door een verdwaalde zeemijn – voor en Marsman vond hierbij de dood.
Van hem verschenen onder andere de gedichtenbundel Tempel en Kruis (1940) en de roman De dood van Angèle Degroux (1933). In 1919 schreef hij de dichtregel: ‘Mijn dorp, ik ben uw dorre tucht en d’onoprechtheid van uw vale straten in wrok, in langverzuurden wrok ontvlucht’ en toch kan men zeggen dat het dorp Zeist met zijn inwoners hem geïnspireerd heeft tot het schrijven van mooie gedichten.
Op 11 oktober 1948 is Hendrik Marsman geëerd met een straatnaam Mr. H. Marsmanstraat. Sinds 1946 hing bij Tweede Dorpsstraat 34 een gedenkbord met de tekst ‘In dit huis heeft de dichter Mr. Hendrik Marsman gewoond van 1905 – 1921’, waarvan de eerste regel door een brievenbus onleesbaar was geworden. ‘Het armzaligste gedenkteken van Europa, zo’n smerige tegel’, aldus Benno Barnard. Medio 2020 zijn de brievenbussen verplaatst en is de tegel weer geheel leesbaar.
Op 26 september 2021, eenentachtig jaar na Marsmans dood, is bij het graf van zijn ouders op de Zeister begraafplaats Bosrust een gedenkbord voor hem onthuld. Hij heeft immers nooit een graf gekregen. Op dit bord staat een QR-code waarmee men via een mobiele telefoon deze pagina kan oproepen.